zondag 23 mei 2010

Hulp bij amigurumi haken II

Alweer een hele tijd geleden vond ik bij het vuil een roze gebreid vest van katoen en katoenen garen is behoorlijk duur dus dat laat ik nooit liggen. Uitgehaald is dit wat ervan over is minus de dingetjes die ik er al van heb gemaakt.

Alleen die kleur… tja, wat moet je verder nou met babyroze?
Een varkentje was het leukste dat ik kon bedenken en hoewel ik nog niet helemaal gevallen ben voor amigurumi heb ik maar eens een eigen ontwerpje gemaakt.

Hier geen patroon maar een paar trucjes die ik heb bedacht om het in elkaar zetten van de delen een stuk makkelijker te maken.

Ik heb er namelijk een gruwelijke hekel aan. Spelden vind ik onhandig want ze schieten van hun plaats of ze vervormen het werk… Dus hoe krijg je dan alles zonder frustratie netjes op de juiste plek?

Tip 1: De oortjes en het staartje heb ik direct op het lijf gehaakt. De plaatsbepaling ervan is nu alleen een kwestie van goed steken tellen. De oortjes bestaan uit een enkele laag van een paar toeren en door ze in een punt over drie toeren te zetten klappen ze vanzelf iets naar voren om. Precies wat ik wilde (een hangoorzwijntje). De toerenwissel van het lijf kan het beste precies aan de onderkant van de snuit vallen. Ik laat daarom de markering altijd zitten tot ik klaar ben met beide oren. Vanuit het middelpunt ertussen bepaal ik dan waar de staart moet komen.

Tip 2: De pootjes. Ik heb vrij dikke katoen gebruikt dus de steken zijn groot in verhouding en door de spiraaltechniek werden ze erg asymmetrisch. Dat kan je wel wegwerken bij het opnaaien, maar als je daar toch al moeite mee hebt is dat een extra hindernis.
Maar waarom vasthouden aan de regels van amigurumi? Voor m’n tweede proef heb ik gewoon ouderwets gesloten toeren gehaakt en nu zijn m’n pootjes perfect rond. Je haakt een keerlosse voor elke volgende toer waarin je de toer sluit met een halve vaste. Deze tel je als je laatste steek. Gesloten toeren laten een naad zien, maar bij zo’n klein werkje valt deze nauwelijks op. Om hem iets platter te krijgen haak je de halve vaste onder de achterste lus van de keerlosse. Door de naad bij het opnaaien naar de binnenkant van het lijf te draaien is er uiteindelijk helemaal niets van te zien.
Tip 3: Opnaaien van de pootjes. Wie de vorige post heeft gelezen weet al dat ik erg van hulpnaadjes houd. Ook nu weer heb ik dat middel gebruikt om het midden van de buik te bepalen door er een draadje in een afstekende kleur over te rijgen. Kost soms drie keer kijken en tellen voor het echt goed zit, maar dan is de rest een fluitje van een cent en kan je de pootjes zo uit de losse hand precies op hun plek zetten!
Voor de oogjes heb ik simpel een klein kraaltje gebruikt en meer detail leek me niet nodig.

Volgens mij heb ik dit varkentje wel gewassen.

maandag 1 maart 2010

Hulp bij Amigurumi haken

Voor wie weinig ervaring heeft en al meteen met die schattige beestjes wil beginnen is het meerderen en minderen bij het rondhaken in een spiraal een lastige opgave.

Zonder gesloten toeren kun je het begin ervan niet zien en daarom moet je je steken tellen (wat niemand volhoudt) of een markering gebruiken. Maar ook het goed ‘zien’ van hoe je steken zitten is erg belangrijk. Als je dat door hebt wordt het een stuk makkelijker om de tel niet kwijt te raken!

Hieronder vind je een paar basistips voor het haken van een bolletje. Als je dit op deze manier een paar keer oefent kan je alle amigurumi-patronen moeiteloos lezen en namaken. Let op: dit is dus zelf geen patroon maar een hulpmiddel om amigurumi-patronen beter te begrijpen en uit te werken.

Om de foto's nog beter te bekijken kan je erop klikken om ze te vergroten.

Ik heb een voorbeeld gehaakt met alle meerderingen en minderingen in een afstekende kleur (groen) zodat je makkelijker ziet hoe die eruitzien en waar ze zitten in het werk.

Het eerste wat je moet weten is dat rondgehaakte vasten in principe iets schuin boven elkaar staan. Als je een rechte kokervorm haakt ziet dat er schematisch als hierboven uit. Je begin- en eindpunt loopt dus iets schuin naar rechts omhoog, maar door meerderen en minderen verandert de richting van de lijn.

Daarom raad ik je aan om geen losse ‘stitchmarker’ te gebruiken, maar een draadje garen in een afstekende kleur tussen de eerste en laatste steken van je toeren te rijgen. Op die manier kan je nooit je oorspronkelijke beginpunt kwijtraken en zie je ook duidelijk wat er gebeurt.

Onderstaand voorbeeld gaat uit van de meest voorkomende bolvorm met een eerste toer van 6 steken en 6 meerderingen per toer. Bij de eerste paar toeren kan je nog wel meetellen en omdat je nog weinig ruimte hebt om een markering in te steken een goed extra hulpmiddel. De truc is om als het ware ritmisch door te tellen met de nadruk op je meerderingen en de tafels van vermenigvuldiging in je hoofd.

Tweede toer. Elke steek verdubbelt, dus tel je
1-2; 3-4; 5-6; 7-8; 9-10; 11-12 (de tafel van twee, want er ontstaan groepjes van twee).

Volgende toer meerder je altijd in elke tweede steek van de vorige toer:
1 2-3; 4 5-6; 7 8-9; 10 11-12; 13 14-15; 16 17-18 (de tafel van drie, groepjes van drie).

En dan de in derde:
1 2 3-4; 5 6 7-8; 9 10 11-12; 13 14 15-16; 17 18 19-20; 21 22 23-24 (de tafel van vier, groepjes van vier).

Na drie à vier toeren heb je voldoende ruimte om een markering te plaatsen tussen de eerste en de laatste steek. Wat door de kleurtjes meteen opvalt is dat de meerdering altijd de laatste steek is. Hou dat in gedachten bij het verder doorrijgen van de markeringsdraad.

Wanneer je elke toer blijft meerderen krijg je een platte ronde vorm die zeshoekiger wordt naarmate je hem groter maakt. Elke nieuwe meerdering zit namelijk op precies dezelfde plek en moet in de tweede steek van de vorige meerdering vallen. Als je het goed hebt gedaan zie je ze duidelijk boven elkaar zitten en heb je rechte lijntjes van dubbele steken. Ook je ‘hulpnaadje’ moet keurig recht naar boven lopen. Als er ergens iets verspringt klopt het niet.

Een bolvorm ontstaat zodra je er toeren zonder meerderingen tussen gaat voegen. Elk patroon geeft precies aan waar en hoeveel. Let nu goed op wat er met je hulpnaadje gebeurt. Omdat er minder meerderingen zijn gaan de steken meer hun natuurlijke schuine stand aannemen. Je naadje krijgt dus een lichte knik naar rechts.

Let bij volgende meerderingen goed op dat deze ook weer precies boven de tweede steek van de vorige vallen. Je moet dus door de toeren naar beneden tellen om te controleren of je goed zit. Onthou dat je dus iets schuin naar beneden moet kijken! Als je dit een paar keer oefent ga je vanzelf herkennen waar je meerderingen moeten komen en wordt het ook makkelijker om de tel niet kwijt te raken wanneer je grotere tussenruimtes krijgt.

Na het midden van je werk gaat alles in omgekeerde richting terug door middel van minderingen. De grap is dat je misschien denkt dat je naad nu naar links afbuigt maar dat is niet zo. Omdat je altijd in dezelfde richting haakt veroorzaakt het samen haken van de steken juist een nog sterkere afbuiging naar rechts! Je haakt namelijk de steek boven de vorige geminderde steek samen met de steek ervóór. Ook hier geldt weer dat elke laatste mindering ook het einde van de toer is.

Hier nog een foto van de bovenkant met de minderingen.

En de onderkant met de meerderingen.

Tot slot nog wat bespaartips. Als je eenmaal genoeg gevorderd bent om met een losse stitchmarker te werken hoef je hiervoor niet naar de winkel. Ik gebruik gewoon een haakje van een oude oorbel. Dat kan je eventueel nog mooier maken door er een kraaltje aan te hangen.

En ook voor de vulling heb je vast nog wel ergens een oud kussen of een versleten slaapzak of knuffelbeest dat je kan slopen.